zondag 13 november 2016

// Genie.

"This would be a ‘Joint Work between Filliou 1968 and Filliou 1960’. It doesn’t matter if I use the theatre for The Dead Man’s Game or a fast, visual method like The Upside-Down World, because I realise that the spirit is the same. When we speak about intensity, it applies to all instances of life, ideally."

Excerpt of the conversation between Robert Filliou (RF) and Irmeline Lebeer (IL), Flayosc, France, August 1976.

zondag 30 oktober 2016

// Henschotermeer. Shoot.





// Zwart.

Het begint met haar ogen. 
Donker als de nacht, zei een puber eens in een liefdesbrief. Nu is de puber ouder en heeft literatuurgeschiedenis gestudeerd, dus zijn haar ogen niet meer donker als de nacht maar als een gat in een masker, daar waar ogen eruit geknipt zijn en doordat er geen oog te zien is, of: nu juist daar waar je de opening naar de ziel verwacht een lege ruimte je naar binnen zuigt, is het nog donkerder dan een lichtloze holte op een andere plek.

Toen de ergste pijn voorbij was, kwam ze overeind. "Iemand van een paar huizen verderop heeft drie dagen dood onderaan zijn trap gelegen, dus." Maar die voelde tenminste de de blauwe plek niet. De blauwe plek die na een paar dagen al richting donkerpaars evolueerde en vandaag definitief is overgegaan in diepzwart. 
Door een installatie met drie spiegels, kan ze eindelijk zelf het resultaat van haar valpartij volledig aanschouwen. Ze schrikt, hoopt dat het wegtrekken niet al te lang zal duren, want vrijdag gaat ze zwemmen en de inktvlek komt net boven haar bikinibroekje uit. 
Dus zo voelt een tatoeage die je niet meer mooi vindt. Dacht ze. 
Maar ook die gedachte lost uiteindelijk op en met een blanco brein loopt ze de trap af. 

Ze zitten overal op haar lichaam. Er waren er al zovelen geweest die de puntjes hadden willen verbinden met een stift of een oogpotlood. Geen enkele had de gore moed gehad dit ook echt te doen. En moed hebben ze nodig ja, want ze is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Zo weet ze al vanaf kleins. (Als Iedereen het zegt, zal het wel waar zijn en gedraag je je er naar, om Iedereen niet teleur te stellen.)
Ze pakt een mesje en snijdt een moedervlek uit haar huid, plakt 'm op papier.
Altijd al was ze benieuwd geweest wat er onder de moedervlekken zou zitten. Een soort touwtje misschien, dat diep onder de huid geworteld was? Zou de vlek enkele millimeters onder huid nog steeds zichtbaar zijn? Zouden er nieuwe moedervlekken teruggroeien, of had ze de bron ook meteen verwijderd?
Na een half uur liggen er al ongeveer twintig vlekjes op haar blad. Ze heeft er nog redelijk wat te gaan op de voorkant van haar lijf. De achterkant van haar benen is ook geen probleem. Maar haar rug... Ze vraagt zich af wie zich daaraan zou willen wagen. De enige die ze kan bedenken is haar ex van twee jaar geleden. De spelletjes die hij voorstelde waren even interessant als haar actuele project. 
Maar hij woont niet meer hier. 
Hij is verhuisd. 
Nadat hij haar straat bloedrood had geverfd. 

Er was een dag waarop ze geen vals katje meer was en ze droeg een bloemetjesjurk, gekocht in een tweedehandswinkel. Niet omdat ze niet wil dat de wereld vergaat, maar uit gierigheid. De wereld moet toch een keer vergaan, die duizenden jaren meer of minder maken niets uit, mits je je niet doodstaart op je eigen minuscule leventje en even denkt aan al die generaties die al teloor zijn gegaan. 
Ze herpakt zich. Vandaag heeft ze haar bloemetjesjurk aan en ze houdt van de wereld. Ze houdt van het hondje dat tegen haar lievelingsboom aan pist, ze houdt van de tegel die plotseling water tegen haar scheen spuit als ze erop stapt. Ze houdt van de bomen, de lucht, de wolken, de bloemen, bijtjes, kikkers, dril. 
Ze kan dit toch niet. 
Het klonk zo goed! "Je moet positief denken, je kunt je hoofd trainen." Maar ze is ongeduldig en als iets (vul zelf in) niet binnen een paar uur lukt, dan verklaart ze het onhaalbaar.
Is ze lui? Is ze verwend? Is ze het allebei? Is ze depressief? Is ze het alledrie?

Ze gaat naar huis en trekt de bloemetjesjurk uit. In de spiegel bekijkt ze de ogen die ooit zwart als de nacht zijn genoemd, en daarna zwart als de uitgeknipte ogen in een masker. Hardop telt ze de moedervlekken op het blad, terwijl ze met haar linkerhand een oogpotlood uit haar make-uptasje vist. 
Ze schrijft een '1' op haar linkerarm, net naast haar elleboog. De '2' komt op een plekje dicht bij haar oksel. 
Als ze bij twintig is aangekomen, is ze naakt en rillerig. Het is koud in de badkamer, het raam staat open en buiten vriest het. 
Onder de douche verdwijnen de getallen in het putje, ze telt mee af. 
Terwijl ze zich laat drogen aan de lucht, vertelt de spiegel dat haar ogen steeds groener worden. 

maandag 3 oktober 2016

// Zowaar.

"Het is zo waar als dat het mij verteld is." 

Michèle Matyn 
https://www.youtube.com/watch?v=pi5wZpQpW-A

zondag 2 oktober 2016

// Wederkerend II.

Ze duwde me bijna van haar bed, ik was al halverwege, maar ze hield me vast en ik kon terugkrabbelen. Loslaten, is ze slecht in. 
Ik ook, maar zie nu wel dat het moet. 
Of, wacht: moeten moet het niet. Maar het is beter. 
Ik heb haar lang genoeg beschermd. Ze kan het ook heus wel zelf, al denk ik vaak van niet. Bij wie moet ze terecht met al haar gepieker, getwijfel en gedraai. 
En ook: wie kan dat hebben. Een handleiding zit er niet bij. Het zou een digitale moeten zijn, elke paar weken een reboot, vanwege de updates. Plus: ettelijke pagina's clausules om deze gebruiksaanwijzing zelfs mèt de wekelijkse vernieuwingen accuraat te maken. 
Toch twijfel ik, dat heeft ze me geleerd – zeg ik soms als een grapje dat zij vervolgens niet gelooft. Dat ik haar niet overal de schuld van moet geven. Maar ze heeft het me niet geleerd; ze heeft me geleerd het aan de oppervlakte te krijgen en ik weet niet of ik haar daar dankbaar voor moet zijn, of juist om moet verfoeien.
Hopelijk heeft ze er geen spijt van. We konden niet anders, hoe kan je spijt krijgen van iets dat niet te beïnvloeden valt. Ik zou die zin in haar hoofd willen planten, als ze slaapt vanavond haar kamer binnendringen en met een heel fijn boortje, nee, een acupunctuurnaaldje een gaatje maken en de woorden haar brein in blazen. Dan maak ik het gaatje dicht met een stukje kauwgom, en een beetje vaseline zodat haar haar niet in de klit raakt. En dan hopen dat mijn chemische kennis toereikend is, want ik denk namelijk dat de kauwgom op deze manier kan uitharden, terwijl zij zou zeggen dat de vaseline hier een stokje voor steekt, alsmede de vochtige omgeving van de hersenen. Nou en, ik ga het plan toch niet uitvoeren, dus wat maakt het ook uit. 
Het maakt uit dat ik haar nog steeds hoor praten, bij alles wat ik denk, bij alles wat ik voel, hoor ik commentaar van haar en kan ik mezelf niet bedwingen om een gesprek aan te gaan, een dialoog op afstand, onzichtbare walkie-talkie. 

 (het is de hoop die dat doet, die haar stem nadoet, niet haar stem maar haar stem, haar inhoud, de motor van ons: communicatie, in wat voor vorm dan ook)  

maandag 26 september 2016

// Oh brother.

Sinds gisteren ben ik naast een zus ook iemands sister.  

Oh sister, help me. 
De man laat zijn voet zien, rekverband en gaas, bij het Stuivenberg hebben ze zijn tenen geamputeerd, vertelt hij. Zijn spullen heeft hij, daar, op de hoek moeten achterlaten.
Sister, please listen to me, oh sister. 
Hij komt van Sierra Leone, was onderweg naar Nederland, maar nu is hij hier, zonder geld, zonder spullen. Ik vergeet te vragen waarom hij naar Nederland wil, in plaats daarvan geef ik hem een paar euro. (Ik had hem tien euro moeten geven, genoeg voor de bus naar de grens; ik had mijn halve auto moeten pakken en hem moeten brengen – als dat tenminste echt was wat hij wilde. Maar dat deed ik allemaal niet.) 
Thank you sister, oh sister, please listen to me.

Thank you, sister. 

En nu?

Oh sister. 

En dan?

(...) 

// Post-trein-trauma.

Het was in de trein naar de luchthaven. Op Berchem station stapte een man in. Hoewel de trein redelijk leeg was, zeg dat ongeveer 45% bezet was, wilde hij naast mij zitten. Niet aan de overkant, waar een lege tweepersoonsbank stond te pronken, nee, naast mij, waar mijn tas lag. 
(Nu klinkt dit asociaal, maar dat is het niet, het is juist heeeel erg sociaal, want het was nog voor elf uur en iedereen uit mijn directe omgeving weet dat naast mij zitten op dat moment geen pretje is, daar wil ik de onbekenden in de trein impliciet dan ook voor behoeden middels een tas op de zitplek naast me, want ze kennen me niet, maar deze man had er geen boodschap aan.) 
Hij wilde naast me zitten, want hij wilde niet tegen de richting in reizen, zo zei hij. 
Kom maar dan, meneer van waarschijnlijk midden zeventig. 
Ik las een krant die ik bij uitzondering had gekocht (in plaats van gekregen), de zon scheen door het raam, er waren toch zeker ingrediënten om mijn ochtendhum tot een minimum te beperken. 
Ook daar had de man geen boodschap aan. Ik heb respect voor oudere mensen, maar toch werd ik lichtjes ongerust toen zijn elleboog op mijn heupbot steunde. Misschien dacht hij dat zo'n tussenarmsteun betrof? Het leek echter alsof hij steeds meer druk zette, mijn panikerende hoofd had al een beeld gecreëerd van een doorboorde nier. Ik moest rustig blijven. Ik beeldde me vast in dat hij mijn kant op schoof. Laat die lieve oude man toch, zijn evenwichtsorgaan is vast niet meer wat het ooit geweest is. Zo veel ouderen zijn eenzaam. 
Hop! Daar was de conductrice en opeens zat hij keurig aan zijn kant van de bank. Ik hoopte dat de conductrice daar zou blijven staan tot mijn eindhalte. Wat ze niet deed. En zodra ze weg was, jawel, daar ging zijn arm weer en ook zijn linkerbeen viel lekker nonchalant tegen mijn rechter variant. Zijn jasje spreidde hij uit over zijn schoot. 
Oke, ik wil best de eenzaamheid bestrijden maar dit ging me te ver. Ik vroeg hem of hij alstublieft zijn arm uit mijn nier wilde halen en hij verontschuldigde zich.
Toen hij vervolgens wederom met zijn been tegen mijn been aanzeeg, schoot het mijne abrupt de linkerhoek in. 
"Dat ook niet?" 
Nee meneer, dat liever ook niet. 

// Wederkerend.

"Jouw geluk is níet míjn verantwoordelijkheid!" schreeuwde ze.
En duwde hem van het bed. Bijna, ze hield hem vast toen ze hem van het randje voelde glijden. Loslaten, is ze slecht in.
Het was nooit haar verantwoordelijkheid, dat had ze gewild. Dacht dat ze hem gelukkig kon maken, dat hij met en door haar liefde onschendbaar werd. Haar aandacht als een Marvel-aura om hem heen, alle miserie afketsend, immuun voor ongeluk.
Maar er kwamen barsten in de ingebeelde beschermlaag, ze wist niet of het nog zin had om zichzelf op te offeren. Een Jezus-complex, maar dan anders. (Hoezo anders? Gewoon, individualistischer, tijdgeestgedoe.)
Toen ze zag hoe het harnas steeds verder verpauperde, het ging van loslatende schilfers naar vallende brokken, kwam er een gevoel van falen vrij. Waarom zou ze aftakelen voor en door een ander die er niet eens beter van wordt?
Het was niet haar verantwoordelijkheid, de hele tijd al niet, het was niet haar verhaal.
Ze durft niet eens te denken aan hoe haar zogenaamde opoffering hem misschien zelfs heeft verzwakt. Heeft ze krassen gemaakt op zijn reeds verworven laag door dat gesjor met een of ander zelfgeconstrueerd jasje, waaraan vlijmscherpe punten.
Nu doet ze het weer, ze dicht zichzelf invloed toe. Heeft ze niet, dat weten De Meesten al lang. Alleen kom je op aarde, stof, wederkeren, wederkerig, wederkerigheid. Wederkerend.

(Ze bleef geloven in de invloed, het gaat niet kapot, hoe sterk haar kritische stem ook klonk; de hoopvolle is geniepiger, verstopt zich tussen moedervlekken en in haarvaatjes, onder de huid.)

woensdag 21 september 2016

woensdag 31 augustus 2016

// A'pen nrd.







// Echo van een ware huisvrouw, zwanger van een vergiet.







// Dingen.

"Dingen."

Een vriend van mij zegt– nee wacht, zéi dit vaak, totdat ik hem te vaak had nagebauwd. Hij zei het dan ook niet in een zin, zo van: er liggen dingen op mijn bureau, maar als stoplap, na een verhaal. Een soort afsluiter, zoals ook wel eens 'ach ja...' wordt gebruikt, waarna het onderwerp een stille dood sterft.

Omdat ik er heilig van overtuigd ben dat ik gevoelig ben voor hormonen, wijt ik de sipheid van de afgelopen dagen aan het vooruitzicht van wederom een feestelijke viering van de vrouwelijke vruchtbaarheid. En in die week daaraan voorafgaand, zoals wel vaker bij feestvoorbereidingen, gaan er vanwege een onrustig gevoel zwarte gedachten door mij heen.

Zo dacht ik de afgelopen dagen vaak: 'Mijn leven is een decor, maar er wordt niet in gespeeld.'

Tja... In principe is het thematisch wel geoorloofd: theater, grote emoties en het uitspreken ervan.

Gelukkig las ik de kolom van Maxim Februari en hielp hij mij – want ik wilde op dat moment nu juist wel lichtheid, in tegenstelling tot wat in zijn column wordt gezegd. Hij gaf mij de perfecte relativering, namelijk dat je ook gezien kan worden door de natuur, door een boom of eekhoorn bijvoorbeeld. Omdat ik me vooral beweeg in een stedelijke omgeving, maak ik hier graag van dat je ook gezien kan worden door een huis. (Hoezo zouden er anders blinde muren bestaan) Of door een ander ding.

Ik las laatst ergens(?! lekker kritisch) dat onze verhouding tot dieren scheef is, we plaatsen ons vaak boven de dieren, terwijl ze ons veel zouden kunnen vertellen (net zoals dingen, denk ik). Wat precies, dat weet ik nog niet, maar volgens mij stond er in dat stuk dat koeien weten wanneer er regen komt, dat soort werk. Ik kan me voorstellen dat sommige beesten ook beter zijn in ruiken of je eten nog goed is, alhoewel je dan wel moet uitkijken dat de hond in kwestie niet meteen de hele kliek achteroverkapt.

Dingen dus ook, dingen dóen en dingen reageren. Een van de beste docenten op de Rietveld sprak over een dialoog met materiaal en ik heb dankbaar van zijn kritische noot bij mijn scriptie gebruik gemaakt, door een subhoofdstuk te wijden aan de dialoog met klei. Want klei doet niet wat je wil, nooit, misschien pas na jaren, maar net zoals je in een gesprek met mensen nooit weet wat de gesprekspartner zal gaan zeggen of doen, is klei onvoorspelbaar (behalve misschien als je tachtig jaar getrouwd bent respectievelijk gekleid hebt). Gewillige klei ben ik nog niet tegengekomen. Misschien dat ik zelfs wel meer gewillige mensen ben tegengekomen dan klei.

Eveneens op de academie was er ooit een man die vertelde dat hij één werd met zijn fiets, dat het voelde als een samenwerking als hij een flink stuk ging fietsen en het liep lekker. Het was in een socratisch gesprek, dus hij kreeg de tijd, maar niemand die het deerde. Volgens mij dwaalde de hele groep op dat moment af naar een lang fietspad door een eindeloos weiland in Noord-Holland.

Natuurlijk ging het soms ook niet goed, dan had zijn rijtuig een stuurse bui (of hijzelf), maar juist daarmee benadrukte hij dat een ding dóet. Het is niet enkel een apparaat dat we kunnen uitbuiten, maar we moeten het verzorgen en aanvoelen.

Als je het zo ziet, zijn we allemaal dingen.

Zo bezien leeft zelfs mijn decor, of kan ik niet eens meer spreken van een decor; enkel nog van een voorstelling, of laat ik arty doen en er een Gesamtkunstwerk van maken, waarin iedereen– nee! alles, natuurlijk, elk ding namelijk, tegelijk toeschouwer en speler is, figurant en protagonist!

Ach ja...

Dingen.

dinsdag 9 augustus 2016

// Fernweh.

Ik kwam net mijn kamer in en ik rook opeens heel goed mijn geur. 
Het stonk niet, dat was het niet, maar als je de hele dag elders bent geweest, valt opeens je eigen geur op. (Net zoals de geur van mijn buurmeisje me altijd opviel, als ik om acht uur met een frisse neus in haar bijkeuken stond te wachten, vlak voordat we naar school gingen. Zij en die ruimte roken naar koude appels, geplukt tijdens nevel.) 
Ik rook mijn eigen geur en stelde me voor dat als ik met jou zou wonen en ik zou de slaapkamer inlopen, dat ik dan onze geur zou ruiken.