zaterdag 30 januari 2016

// Gewoon.



'Maar we kunnen hier toch gewoon over praten?!'
Au, denkt ze, die zin kan scherper.
'Blijkbaar niet, dat merk je toch.'
Hij slaat zijn armen over elkaar.
'Snap je dan niet dat een ki–'
Al bij het lidwoord ziet ze hem verstarren. Hij kijkt rechts langs haar, fixeert zijn blik op de stoel bij het raam, terwijl zij de tas van het bijzettafeltje naast hem pakt en een jas van de kapstok grist. Ze is bij de deur als ze hem 'ja hoor' hoort roepen met een daadkracht die beter past bij een zucht.

In tweede instantie rent hij naar buiten, ziet haar rug in de verte, ze is al bijna bij het park.

En waar gaat ze dan naartoe?
Naar Jonathan. Daar gaat ze altijd heen als ik dichtklap.
Jonathan is... 
... haar beste vriend. Ooit geliefde, maar vooral vriend. 
En ze praten?
Zij praat; hij is dood. Ze gaat naar zijn graf. Ik ben haar een keer gevolgd. Soms bleef ze een paar uur weg, ik kon me niet voorstellen dat ze het daar al die tijd zou uithouden. Wel dus. Ze zit aan het graf in kleermakerszit, en ze praat. Soms is ze stil en streelt ze het perkje alsof het zijn dekbed is.




  

// Nooteboom, maar dan anders.