‘Ik wil dat jij even je tong uitsteekt naar’, ze buigt zich
om de rij, wijst een grauwe man met een grijs baardje aan, ‘die meneer daar!’
Het meisje wroet haar tong door het gat waar eerst haar voortanden zaten. Ze is aan het wisselen. De man stopt even met het inruimen
van zijn blauwe boodschappentas.
‘Hé, wat leuk!’ Een, als ik eerlijk ben, vermoeide blik van
herkenning.‘Hoe is het?’
‘Ja, eh, vreemd. Maar op zich wel goed, hoor!’ Ze moet een
beetje schreeuwen, want er staan twee mensen tussen hen in.
Vreemd? Wat een vreemd antwoord. Als ik me omdraai, zie ik
een tenger vrouwtje met parelende ogen. Overal heeft ze sproetjes die goed te
zien zijn door het zomerjurkje dat ze draagt.
‘Haar, eh,’ ze wijst naar het zevenjarige kind dat de
afscheiding tussen de kassa’s gebruikt als klimrek. ‘Haar vader en ik zijn net
uit elkaar. Pas. Dus ik ben nu officieel dakloos! Maar het gaat wel goed, hoor.
Ik overleef het wel weer. Zoiets.’
Hij kijkt haar aan. Zijn vermoeide blik is er nu één van
machteloosheid. ‘Ik wacht hier wel even.’ Met zijn volle plastic tas blijft hij
aan het uiteinde van de lopende band staan. De caissière vraagt of ik een bon
wil.
Door een zijstraat loop ik, in de schaduw, naar wat ik mijn
thuis noem. Ik passeer een leegstaand huis waar de zon naar binnen valt, stof
dat een filter wordt, gekleurde ramen, afbladderende gele verf.
Het zou perfect zijn voor de dakloze vrouw met het voortandloze
kind. Een kleed van de kringloop, een paar stoelen, een tweepersoonsmatras, het witte kabinet dat even verderop verloren staat omdat het te groot was voor het
grofvuil. Of te mooi, vond een vuilnisman met esthetische principes.
Ik ben benieuwd waar de vrouw met wie het vreemd gaat
vanavond slaapt. Bij familie. Misschien bij de man met de volle boodschappentas.
Of onder een brug, zo koud is het niet.
Omdat het vandaag voor tranen te warm is, slaapt het
dochtertje bij haar vader.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten